-
1 squash
n. kneuzing, vermorzeling; kwast (limonade); pompoen; (in sport:) squash--------v. geplet worden; dringen, zich persen; pletten, platdrukkensquash1[ skwosj] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.3 ook squash〉4 pulp————————squash2♦voorbeelden:2 can I squash in next to you? • kan ik me nog naast u wringen?squash up • zich opeendringenII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 wringen♦voorbeelden:4 squash in • erin/erbij persensquash up • samenduwen
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский